woensdag 19 december 2007

Het einde van de grote verhalen…1

Conceptnota voor ontwerpproject interieurarchitectuur: 'het stadhuis'

Toen Aristoteles verklaarde dat de mens in zijn natuur een politiek wezen is2, nam hij een gedeelde waarheid in de mond. Politiek is immers een gemeenschappelijk goed dat integraal verbonden is met elke maatschappijvorm en dus ook met onze huidige samenleving. Wanneer we dus een stadhuis consequent willen vormgeven moeten we het beschouwen vanuit zijn essentiële functie (politiek) en daarbij is het belangrijk dat we een blik werpen op de sociologische relaties tussen de mens en die politiek. Wanneer we die relatie beschouwen, merken we dat er een zekere vervreemding tussen deze twee gegevens bestaat. Die vervreemding bezit een maatschappelijke basis en wordt misschien nog het best omschreven door de simulacrumtheorie van Jean Baudrillard3. Hij stelt dat er steeds minder waarheid is, omdat we al onze werkelijkheid baseren op wat we zelf hebben bedacht. Baudrillard brengt hier de consequenties van een historicistische evolutie4 aan. Door een beleid op te bouwen op bestaande historische feiten en in historisch gegroeide instellingen, zonder dit alles in vraag te stellen, merken we dat politiek met de tijd zeer afstandelijk van de mens is geëvolueerd. De mens creëert op die manier een zekere onverschilligheid ten opzichte van politiek omdat hij het gaat beschouwen als een afstandelijke institutie en niet als een vanuit individuele voorwaarden gegroeide organisatie. De veelal zakelijke en representatieve architectuur die sterk verbonden wordt met politieke en bestuurlijke instellingen speelt hierin een grote rol. Wij willen binnen de filosofie van ons stadhuis die vervreemding tussen burger en politiek in vraag stellen. De mens moet zich immers niet aanpassen aan de politiek; het is de politiek die zich moet aanpassen aan de mens.

Ons stadhuis wordt een draagvlak voor een nieuwe politieke cultuur. Een politieke cultuur waarin de mens en zijn mening centraal staat en waarin politieke besluitvorming terug getoetst wordt aan intersubjectieve kritiek en discussie. Concreet betekent dat; dat het stadhuis een contactvlak wordt tussen politici enerzijds en burgers anderzijds. De raadszaal in ons stadhuis staat immers dagelijks open voor verenigingen en individuen, waardoor een permanente discussie kan plaatsvinden in het hart van ons stadhuis. Maar, niet alleen de raadszaal is een draagvlak voor die nieuwe cultuur. We zien ons volledige stadhuis als een open en doordringbaar gegeven, waar men als het ware spontaan kan binnenwandelen. Een humanistische en huiselijke vormgeving moet dat concept nog sterker onderbouwen. Die huiselijkheid zien we niet louter als een verwijzing maar nemen we daadwerkelijk mee in onze architectuur: ons stadhuis wordt immers geïntegreerd in enkele rijhuizen. Door die structuralistische5 aanpak verkrijgen we een zekere herkenbare architectuur; een vormgeving waarmee de burgers zich kunnen associëren. Dat we termen als ‘stadsliving’ en ‘huis van de stad’ gebruiken om respectievelijk onze raadszaal en ons stadhuis te duiden is daarmee geen oppervlakkige keuze, maar komt voort uit onze architecturale aanpak. Het concept van de rijhuizen biedt ons nog een tweede mogelijkheid aan: een fragmentarische vormgeving. Ons stadhuis wordt immers een symbiose tussen traditionele woonarchitectuur en moderne elementen. Zo willen wij afstappen van de hedendaagse eenzijdige, vaak zakelijke en modernistische, vormgeving, en geven wij ons stadhuis een gefragmenteerde identiteit. Een fragmentatie waarmee we de pluriformiteit van de Gentse identiteit tot uitdrukking willen brengen en waarmee we de hedendaagse spanning tussen moderniteit en traditie aankaarten. Ons stadhuis wordt op die manier een maatschappelijk ankerpunt; als het ware een reflectie van de hedendaagse cultuur. Daarmee stapt het uit de historische evolutie van afstandelijke machtsarchitectuur en meet het zich de kenmerken aan van een echt postmodernisme zoals Lyotard6 het voor ogen zou hebben.

Het ‘huis van de stad’ wil zich distantiëren van elke vorm van historicisme en zet de basiswaarden van democratie en samenleving terug centraal. Het wordt een nieuw architecturaal model waarin persoonlijke kritiek en subjectieve waarden zich kunnen uitdrukken in gefragmenteerde architectuur7 en aldus doet het recht aan de diversiteit van een waarachtige democratische maatschappij.

Vandewalle Jürgen
Vanneste Barbara
Van Maercke Melanie

Noten
1 Gebaseerd op citaat ‘Lyotard Jean François, La Condition Postmoderne’: ‘De intellectueel heeft een speciale verantwoordelijkheid om de grote verhalen tussen haakjes te plaatsen en aan deconstructie te onderwerpen’
2 Uit ‘Aristoteles, Ethica Nichomachea’
3 Uit ‘Baudrillard Jean, Simulacres et Simulation’
4 Historicistische evolutie: term afkomstig uit ‘Popper Karl, The Open Society and Its Enemies’
5 Structuralisme: architecturale stroming sterk verbonden met Aldo Van Eyck en Herman Hertzberger. Betekenis: grote complexen opbouwen uit kleine eenheden op menselijke schaal.
6 Uit ‘Lyotard Jean François, La Condition Postmoderne’ Lyotard pleit in ‘La Condition Postmoderne’ voor een diversiteit aan kleine verhalen die met elkaar concurreren, ter vervanging van de totalitaire grote verhalen. Ook binnen architectuur bestaan enkele grote verhalen; het voorbeeld bij uitstek is het modernisme. Vanuit een postmoderne filosofie krijgt een architectuur bestaande uit verschillende architecturale stijlkenmerken de voorkeur, omdat het geen eenzijdig groot verhaal vertegenwoordigt, maar de diversiteit van de kleine verhalen tot uitdrukking brengt.
7 Gefragmenteerde architectuur: vormgeving bestaande uit twee of meer verschillende stijlkenmerken en dat door die veelheid een zekere onpartijdigheid opbouwt omdat zoveel mogelijk verschillende individuen zich wel op één of andere manier kunnen associëren met elementen uit deze vormgeving.

Geen opmerkingen: