zondag 30 december 2007

Het sprookje van de vervreemde mens…

Dit verhaaltje heb ik geschreven in een wat ironische bui. Het niveau van dit schrijven is uiterst laag maar het moet dan ook benaderd worden als een sprookje. De inhoud is daarmee wat aangepast aan dat lage niveau, toch zit er een achterliggende boodschap in verwerkt.

Ooit heel lang geleden was er een klein landje dat, nadat het uit een zeer onzekere periode kwam, een nieuwe staatsvorm aannam: een democratie. Het landje en vooral zijn burgers hadden beslist dat het volk nu maar eens moest bepalen wat er ging gebeuren en zo verkoos men daarbij de meest gepaste staatsvorm te hanteren. Die net ingevoerde democratie was niet participatief maar representatief. Dat lag uiteraard voor de hand: het landje was misschien wel klein ten opzichte van zijn buren maar nog altijd groot genoeg om over een bevolkingsaantal te spreken dat zo groot was dat het onmogelijk was alle burgers te laten participeren in het beleid. Omdat men dit probleem van het grote bevolkingsaantal niet zelf kon aansnijden wegens gebrek aan ervaring met zo’n problemen keek men naar de omliggende landen. Daar zag men vooral monarchieën met koningen en parlementen met volksvertegenwoordigers. Omdat het kleine landje niet beter wist dan dat, nam het ook zo’n systeem als uitgangspunt. Er werdt een monarch aangesteld en er werden volksvertegenwoordigers gekozen. De keuze voor zo’n systeem was in feite wat contradictorisch met de vooropgestelde voorwaarden, namelijk het volk dat zou regeren. Maar dat vond het volk niet zo erg aangezien een periode van stabiliteit gewenst was en met een representatieve democratie zou dat er zeker en vast komen. De eerste taken van de democratie waren dan ook het invoeren van een bepaalde regelgeving die die stabiliteit kon vastleggen en die de burgers een zekere vorm van bescherming konden geven. Een grondwet en rechtssysteem werden dan ook aangenomen. Echter; de toenmalige regering was wat te optimistisch en kon het niet laten verschillende bijkomende wetten en bijhorende aanhangsels te creëren en steeds meer en meer bevoegdheden naar zich toe te trekken. Dat was in feite niet zo moeilijk: de democratische overheid was er grotendeels voor bevoegd en verkondigde de nieuwe wetten en regels als bescherming van de burger. Zo kwam het dat de toenmalige overheid in feite een eigen status aan het creëren was en zichzelf opwierp als onmisbaar. Ook werd het beleid, door die veelheid aan wetten, zo complex dat de gewone burger het overzicht verloor en het eigenlijk nog alleen maar hoog gestudeerde volksvertegenwoordigers waren die het beleid konden voeren. De burger had daar niet zo’n grote problemen mee aangezien de volksvertegewoordigers meestal zeer wijs waren en terwijl ook zeer geloofwaardig konden communceren.

Een grote hervorming kwam er toen de overheid besliste dat de burgers van het kleine landje slim moesten worden. Immers, dit zou de burger nog meer bescherming bieden en de vooruitgang stimuleren. Alle inwoners juichten deze hervorming toe en daarom werdt een onderwijssysteem op poten gezet. Dat onderwijssysteem gaf iedere jonge burger een algemene opleiding. De onderwezen materie was meestal één grote eenheidskoek, maar dat vond iedereen normaal aangezien het landje vele inwoners had en men toch niet kon voldoen aan iedere individuele voorwaarde. Naast het feit dat de aangebrachte materie wat eenzijdig was, werd het ook wat eenzijdig onderwezen: de leraar vertelde en vertelde maar en de leerlingen moesten dit allemaal leren. Dat vonden de leerlingen, en vooral hun ouders, echter niet jammer. De leraar sprak immers de waarheid: hij vertelde over de goede god en de grootsheid van hun kleine landje, iets waar iedereen zeer trots op was. Dat er nog weinig ruimte was voor doordacht redeneren vond men dan ook geen probleem; iedereen was al blij dat ze iets konden leren. En zo kwam het dat de inwoners van het kleine landje de betekenis achter termen als ‘republiek’ en ‘democratie’ wat vergaten omdat deze in het onderwijs niet werden besproken. Ook profileerden ze zich steeds minder in publieke debatten: er was meestal maar één waarheid en daar kon men toch niet aan twijfelen.

En de overheid bleef ondertussen maar wetten en regels bijmaken. Altijd maar meer bescherming voor de burgers, maar intussen ook een steeds grotere complexiteit. De overheid was zelf wat geambeteerd met die complexiteit omdat ze goede en stabiele wetten wilden maken. Daarom besloten ze om bijkomende informatie te verzamelen bij de burger. Veel informatie, omdat ze zeer goede wetten wilden maken. Maar in hun grote enthousiasme over dit nieuw voorstel maakten ze een kleine fout: ze gaven de overkoepelende staat de bevoegdheid om deze informatie te verzamelen en die zou die informatie dan doorspelen naar de onderliggende niveau’s zoals de kleine gemeenten. Enkele burgers vonden dit wat jammer omdat door het hanteren van zo’n systeem mensen collectief werden behandeld en niet individueel. Zo kwam het dat de burger wat vervreemd werd van zijn eigen staat: de lokale politiek die dicht bij de mens stond had geen al te grote bevoegdheden en de overkoepelende staat was te afstandelijk om in te participeren. Maar de burgers stemden toch in: ze vonden het al een grote stap dat de overheid interresse toonde voor hun bestaan.
Op die manier kon de overheid zich echter opwerpen als alweter: ze beschikte over alle informatie, had veel bevoegdheden en bezat ondertussen ook veel geld dat ze bij de burgers was gaan innen in ruil voor bescherming. De overheid had zichzelf gelegitimeerd omdat zij de ‘waarheid’ in pacht hadden terwijl het individu ofwel onwetend was ofwel die ‘waarheid’ niet echt kon ontkennen. Zo kwam het dat de burgers ermee instemden dat de overheid steeds meer bevoegdheden kreeg: enerzijds omdat de overheid het allemaal beter kon en anderzijds omdat zo de stabiliteit van het land werd versterkt. Zo bemoeide de overheid zich met cultuur, ontwikkelingssamenwerking, openbaar vervoer, enz…De burger was over dit feit zeer verheugd: het culturele aanbod leek nu kwalitatiever en groter en als klein landje steunden we nu arme landen die het moeilijk hadden. Het was ook goed dat de staat voorzag in openbaar vervoer. Het individu zou zo’n complex systeem immers nooit alleen kunnen opbouwen en uitbaten.

Toen de economie wat in een dipje zat en de overheid van het kleine landje door een steeds grotere complexiteit niet meer zo efficient kon werken, werden de belastingstarieven herzien. De overheid had immers meer geld nodig om dezelfde kwaliteit te kunnen aanbieden en daarom werden de belastingen verhoogd. Daar waren de burgers niet zo tevreden mee; zij hadden veel gewerkt voor hun geld en zouden dat niet zomaar afgeven. De burger twijfelde niet dat de alwetende overheid het geld goed zou gebruiken, maar vond niet dat hij daar zelf een grote bijdrage voor moest doen. De overheid ervaarde het probleem van de boze burger en zocht naar een nieuwe strategie, want meer geld hadden ze nodig. Zo kwam het dat de volksvertegenwoordigers nieuwe woorden als ‘terrorisme’ en ‘opwarming’ veelvuldig begonnen uitroepen. Ze wisten dat daardoor mensen bang zouden worden en meer bescherming zouden eisen terwijl ze voor die bescherming ook meer geld zouden neertellen. Zo verkreeg de overheid meer inkomsten: de burger was te onwetend om hun nieuwe strategie te doorzien. Ook loste het probleem zichzelf op; de burger begon enkele zwaktes te zien in het kleine landje (pensioenen die te laag waren, treinen die te laat kwamen, enz…) en daarom boden ze hun geliefde landje wat extra steun aan. De overheid vond dit allemaal zo leuk dat ze veelvuldiger de belastingen verhoogden en steeds gewiekster werdt in nieuwe strategieën om dit te doen. Zo werden de belastingen geleidelijk aan verhoogd waardoor geen enkele burger de verhogingen echt voelde. Ook werdt alle regelgeving hieromtrent geintegreerd in een complexe samenstelling van wetten en regels waardoor de burger er helemaal niets meer van snapte.

Plots stond in het kleine landje een wijs man op, een hervormer met enkele grotere ideeën. Hij bekritiseerde de toegenomen inefficientie van de overheid, wou de bevoegdheden van deze afbouwen en wilde de belastingen verlagen. De inwoners van het kleine landje vonden de wijze man zeer leuk omdat hij goed kon vertellen en hun beloofde dat ze meer geld zouden overhouden voor zichzelf. En zo stemden ze ermee in dat de wijze man zijn ideeën uitvoerde. Hij deed wat hij beloofde maar dat vonden enkele vijanden niet zo leuk, zij wilden vasthouden aan de oude systemen en bekritiseerden de wijze man. Ze riepen nog meer nieuwe woorden zoals ‘Moskee’ en begonnen te spreken over vette vissen, palingen en taarten. Dat vond de burger leuker dan de soms wat moeilijke woorden van de wijze man en zo konden zijn vijanden doorgaan met het uitspreken van hun rare woorden. Ze stelden alles zeer eenvoudig voor, maar maakten de situatie nog complexer en ontransparanter. De burger trok zich dit allemaal niet meer aan: hij was al lang niet meer betrokken bij het bestuur, snapte er niets meer van en stond er dan ook zeer onverschillig tegenover. Dit terwijl hij ook nog eens was vergeten wat kritiek was. En toen de vijanden van de wijze man uiteindelijk de gemeentebelastingen verhoogden was er geen enkele burger meer die protesteerde…

Vandewalle Jürgen

Geen opmerkingen: