woensdag 2 januari 2008

Het recht op rechtvaardigheid

‘De ontwikkeling van niet-westerse landen’

September van het jaar 2000: staats en regeringsleiders van 191 VN-lidstaten ondertekenen een aantal doelstellingen die onder de noemer ‘Millennium Development Goals’ de geschiedenis zouden ingaan. Een historisch moment; want de vooropgestelde doelstellingen zouden een einde maken aan een aantal grote ongelijkheden die onze samenleving toen nog altijd kenmerkten. Enkele van die doelstellingen waren bvb. het terugdringen van de kindersterftecijfers, het aanpakken van de extreme armoedeproblematiek, het verschaffen van een zekere vorm van onderwijs aan iedere wereldburger en gelijkwaardigheid tussen vrouwen en mannen bekomen. En dit alles binnen een periode van 15 jaar. Wel we zijn nu halfweg in die periode en het is schrijnend om te zien dat bijna geen enkele van de doelstellingen zal behaald worden. Wanneer we de goede ontwikkelingscijfers van China uit de tabellen nemen zien we zelfs een negatieve evolutie. Aan het ritme waarmee we nu de problemen aanpakken zal bvb. Afrika onder de Sahara de doelstelling voor armoedebestrijding pas halen in 2147, die voor kindersterfte in 2165 en die voor aids en honger helemaal niet, omdat de ontwikkeling daar negatief is. De ‘Millennium Development Goals’ waren louter een verklaring en daarmee af te wimpelen als streefdoelen. Dat betekent echter niet dat we blind mogen blijven voor de ongelijkheden die nog altijd onze wereld kenmerken. Waar westerse landen een enorme welvaart kennen en deze gestaag zien groeien kampen ontwikkelingslanden (vooral in Afrika) met extreme armoede en dit terwijl ze dan nog eens te maken krijgen met een negatieve groei. Binnen deze problematiek is het schrijnend dat westerse landen én burgers weinig verantwoordelijkheid nemen. Het zijn namelijk die westerse landen die in het verleden de huidige ontwikkelingslanden hebben berooft van hun grondstoffen en de volkeren aldaar op verschillende manieren hebben uitgebuit. Het zijn ook die westerse landen die dat tegenwoordig nog altijd doen. Dat zal immers verder in dit artikel blijken; niet alleen de ontwikkelingslanden zijn verantwoordelijk voor hun negatieve groei, het zijn vooral Europese en Noord Amerikaanse staten die zich een grote rol hierin toe-eigenen.

Wanneer we het over ontwikkelingslanden hebben, dan spreken we over economieën die sterk afhankelijk zijn van de landbouw en de daarbij horende agrarische industrieën. In sommige landen is 90% van de beroepsbevolking werkzaam in, of verbonden met de primaire sector. Opmerkelijk is dat deze primaire sector zich, in tegenstelling tot wat in de westerse landen gebeurd, weinig tot niet ontwikkeld. Nog altijd kent deze sector problemen die al ettelijke decennia bestaan; zo komt het veelvuldig voor dat vele landbouwgezinnen met moeite genoeg voedsel kunnen produceren om in hun eigen verbruik te voorzien. Wanneer we op zoek gaan naar de oorzaken van dit ontwikkelingsprobleem komen we snel terecht bij de meestal moeilijke omstandigheden in deze landen en het gebrek aan kennis bij de landbouwers. Er is echter nog een meer fundamenteel probleem dat een grote rol uitoefent op de negatieve tendens binnen de primaire sector in ontwikkelingslanden: de onmogelijkheid om handel te drijven of om de concurrentie aan te gaan met Amerikaanse en Europese markten. We zien dat de Europese landbouwsector een overgesubsidieerd gegeven is waardoor ze voedsel aan dumpingprijzen op andere markten kan storten. Daarmee krijgt de landbouwer uit de ontwikkelingslanden te maken met een oneerlijke concurrentie waar hij moeilijk tegen kan concurreren. Wanneer die landbouwer wil exporteren naar Europese en Amerikaanse markten wordt hem dat bijna onmogelijk gemaakt door de hoge importheffingen die deze markten kenmerken. Het is dan ook niet meer dan normaal dat de landbouwer in ontwikkelingslanden zijn eigen situatie niet kan verbeteren: hij krijgt kunstmatige prijzen voor zijn voedsel; laag genoeg om de oneerlijke concurrentie aan te gaan met het geïmporteerde voedsel uit Europa of om het verkocht te krijgen op Westerse markten, maar te laag om te voorzien in de eigen behoeften. Deze zwakke concurrentiepositie is dus een resultaat van een afbakening van de Westerse markten en dat vooral omdat deze de concurrentie niet durven aangaan met lageloonlanden. Deze strategie kost de ontwikkelingslanden volgens berekeningen jaarlijks een welvaartsverlies van ongeveer 40 miljard dollar en daarmee blijkt duidelijk dat het de Westerse landen zijn die de primaire (en dus fundamentele) ontwikkeling van niet-westerse landen sterk inperken. Een liberale internationale handel zou miljoenen mensen uit de armoede kunnen liften.

We kunnen niet zeggen dat westerse landen niet solidair zouden zijn. Er bestaat immers nog het systeem van ontwikkelingssamenwerking dat vele miljarden dollars investeert in arme, veelal Afrikaanse, landen. Jammer is dat binnen dit systeem, van een ‘samenwerking’ geen sprake is; rijke landen bieden hulp aan en ontwikkelingslanden ontvangen die hulp. Dit alles op zo’n manier dat vele van die landen op een bepaalde manier afhankelijk worden van die steun en ze zich daardoor een zekere passiviteit aanmeten. Om die redenen zien die landen zich meestal niet genoodzaakt creatief te zoeken naar oplossingen om hun eigen economische situatie te verbeteren. Gelukkig zien we binnen deze evolutie hier uiteindelijk een positieve trend en wordt ontwikkelingssamenwerking sinds kort meer benadert vanuit het ‘stimuleren’ in plaats van het onvoorwaardelijk ‘geven’. Toch zien we dat ontwikkelingssamenwerking zijn vooropgestelde doelen grotendeels misloopt: door een grote inefficiëntie en een gebrek aan voldoende middelen is het nog niet in staat geweest om fundamentele problemen op te lossen. Veel van de aangeboden hulp verdwijnt dan nog eens in de zakken van ondemocratische en militaire regimes waardoor de situatie in sommige landen soms nog negatiever uitvalt dan voordien. De vraag waarom de aangeboden hulp zijn doel compleet mist is gemakkelijk te achterhalen: de middelen worden immers op een verkeerde manier geïnvesteerd. Waar de middelen nu nog vooral besteed worden aan veelal nutteloze grote projecten op collectieve (lees overheid) schaal zouden ze beter besteed worden aan steun aan individuele en lokale projecten. Daarbij moet vooral de aandacht gaan naar het op gang brengen van een zekere vorm van onderwijs en gezondheidszorg. Voorbeeld hierin is China; dat net omwille van zijn goed onderwijs en gezondheidszorgsysteem (in de tijd nog door Mao ingevoerd) tot een economische ontwikkeling komt die alle verwachtingen overstijgt. De huidige ontwikkelingssamenwerking voldoet dus geenszins om de schade, veroorzaakt door het protectionistische westerse landbouwbeleid, te compenseren. Dat omdat het zijn middelen op een verkeerde manier investeert, bij talloze burgers een grote passiviteit opwekt en ondemocratische regimes geld toesteekt. Het lijkt opmerkelijk, maar de hulp die wordt aangeboden aan ontwikkelingslanden is op lange termijn soms meer een last dan een zegen. Ook hier weer worden de ontwikkelingsmogelijkheden van niet-westerse landen op verschillende vlakken ingeperkt.

Net werd geduid dat ondemocratische regimes steun ontvangen van westerse landen in de vorm van ontwikkelingssamenwerking. Europese en Noord Amerikaanse landen hanteren deze strategie echter op verschillende vlakken: internationale steun en straffen voor landen worden namelijk vooral gebaseerd op handelingen van de overheid van die landen. Een overheid die meestal ondemocratisch tot stand is gekomen en dus geen vertegenwoordiging is van de individuele voorwaarden van de bevolking. Het zijn dus net de westerse landen die, de ondemocratische overheden een zekere bestaansreden geven en hun vaak repressieve beleid ondersteunen. Daardoor krijgen regimes een legitimiteit die meestal niet wordt ondersteund door de plaatselijke bevolking. Wanneer internationale straffen worden uitgesproken, omwille van bvb schendingen van mensenrechten, is het vooral de lokale bevolking die de gevolgen moet dragen, dit zonder dat ze in feite een grote verantwoordelijkheid hebben. Opmerkelijke toestanden die tot gevolg hebben dat burgers in ontwikkelingslanden meestal weerloos staan toe te kijken en op die manier nooit een correct rechtssysteem en een democratisch beleid kunnen afdwingen. Naast Europese en Noord Amerikaanse landen spelen ook internationale bedrijven en markten binnen dit probleem een grote rol. Het is immers Total dat budgetten ter beschikking stelt van de militaire dictatuur in Birma. Het was Firestone dat in Liberia de lokale bevolking uitbuitte op haar rubberplantages en de rebellen aldaar steun aanbood. Het is de Amerikaanse drugsmarkt die opium importeert vanuit Afghanistan en op die manier lokale krijgsheren rijk maakt. En het is de internationale olie en aardgasmarkt waarop dictaturen als deze in Turkmenistan blijven voortbestaan. Voorbeelden te over en het blijkt dan ook dat ook hier weer westerse landen en bedrijven voor een groot deel verantwoordelijk zijn voor de gebrekkige politieke en democratische ontwikkeling in niet-westerse landen.

Maar westerse landen gaan veel verder dan het loutere beïnvloeden van de politiek in ontwikkelingslanden. De gehele internationale scène wordt doordrenkt en op een slinkse manier gemanipuleerd door het westerse imperialisme. Het is het Westen dat de ontwikkelingsrichting bepaalt van deze wereld, dit in tegenstelling tot de burgers uit de arme landen die meer dan 2/3 van de wereldbevolking uitmaken. Ook hier zijn weer verschillende voorbeelden om dit te duiden. Bvb. de recente interventies om humanitaire redenen die in feite in hoofdzaak werden uitgevoerd vanuit westerse standpunten. Deze in Irak en Afghanistan hadden immers weinig te maken met de mensenrechten en de situatie aldaar; hun doelstelling was de strijd tegen het terrorisme en het vrijmaken van olie voor de internationale (lees: Amerikaanse) markt. Opmerkelijk is dat de Verenigde Staten pas reageerden op dat terrorisme, op zich al enkele tientallen jaren bestaande, wanneer ze er zelf mee te maken kregen. Ook de recent goedgekeurde interventie in Tsjaad lijkt in veel landen meer weg te hebben van een verkiezingsstunt dan van een waarlijke interventie om humanitaire redenen. De mediatisering rond dit conflict zal hierin wel een grote rol hebben gespeeld. Met de volgende stelling ‘We’re fighting on the wrong battlefields’ deed presidentskandidaat Barack Obama weliswaar een terechte uitspraak, toch opmerkelijk dat ook hij zich weer laat leiden tot populistische interventies. Die interventies worden dus vooral strategisch gekozen en dat vanuit westerse standpunten. Laat er geen twijfel over bestaan: de invallen in Irak en Tsjaad konden zeker gelegitimeerd worden, maar dat geldt ook, en misschien nog meer, voor Birma (waar de bevolking gewoonweg smeektom actie) Noord-Korea en Turkmenistan. Ook conflicten als deze in Ethiopië en Nepal krijgen veel te weinig aandacht, maar hebben dan ook weinig invloed op de welvaart van de westerse landen. Het westen dwingt, veelal weerloze, ontwikkelingslanden een westerse politiek op. Daarin zijn ze allesbehalve neutraal zoals blijkt uit de situatie in Koerdistan, Nicaragua en Palestina. De ontwikkelingslanden worden nog teveel beschouwd als middel binnen een bepaalde koers, dan als landen met burgers die hun eigen individuele voorwaarden stellen. Het is van het grootste belang dat ontwikkelingslanden hun eigen koers bepalen en hun eigen doelstellingen bereiken en niet louter dienen als hulpmiddel binnen een westerse agenda.

Vele van de vooropgestelde problemen met betrekking tot ontwikkelingslanden zijn op lange termijn, als er voldoende goede wil aanwezig is, stelselmatig aan te pakken. Deze problemen zullen of kunnen dus op één of andere manier opgelost worden. Er is echter nog een andere kwestie die op lange termijn aan invloed gaat winnen en meer statisch van aard is: het klimaatprobleem. Het wordt namelijk steeds duidelijker dat de opwarming van de aarde gepaard gaat met natuurrampen die vooral ontwikkelingslanden gaan schaden. Zowel Europa als Noord Amerika moeten binnen dit probleem hun verantwoordelijk erkennen. Niet alleen omdat ze met voorsprong de grootste vervuilers zijn of omwille van de eigen gezondheid. Neen, vooral omdat zelfs maar een geringe opwarming van de aarde, volgens de laatste IPCC rapporten, nefast zou zijn voor de ontwikkeling van Afrikaanse en Aziatische landen. Er zijn de voorspelde problemen met het drinkwater die vooral Afrikaanse landen en landen rond de Himalaya zouden beroeren. Ook de problemen van langdurige droogtes zouden negatieve invloeden hebben op een voor Afrika zo belangrijke sector: de landbouw. Verder zouden overstromingen in Bangladesh, Sjanghai en talloze andere gebieden hele volkeren wegrukken van hun hard verdiende eigendom. Ondanks dat deze voorspellingen wetenschappelijk zijn onderbouwd, blijven ze allemaal wat wankel. Toch zien we nu al een aantal milieuproblemen die een rechtstreekse uitwerking hebben op de ontwikkeling van armere landen. De uitdroging van het Aralmeer bvb. betekent een rechtstreekse economische denigratie van de omliggende omgeving. Ook het conflict in Tsjaad bezit een milieuachtergrond. Westerse landen moeten hier dan ook hun verantwoordelijkheid nemen, want een stelselmatige opwarming van de aarde zou wel eens het grootste probleem kunnen vormen voor de ontwikkeling van niet-westerse landen. Dat de Verenigde Staten (verantwoordelijk voor 1/3 van de Co²-uitstoot) binnen dit probleem de verantwoordelijkheid deels afschuift op de steeds toenemende vervuiling van China is hier beschamend te noemen.

Met deze uiteenzetting heb ik enkele problemen aangekaart die eigenlijk niet meer of niet minder zijn dan grove schendingen op de rechten van volkeren. In zijn Law of Peoples zette politiek filossof John Rawls enkele beginselen voorop die een internationale rechtvaardigheid zouden ondersteunen: 1 volkeren zijn vrij en onafhankelijk, 2 volkeren moeten verdragen nakomen, 3 volkeren zijn gelijk en zijn deelnemers aan de overeenkomsten die hen binden, 4 volkeren respecteren de plicht tot non-interventie, 5 volkeren hebben het recht op zelfverdediging, 6 volkeren moeten mensenrechten respecteren, 7 volkeren moeten het oorlogsrecht respecteren, 8 volkeren hebben een plicht andere volkeren bij te staan. De theorie van rechtvaardigheid van Rawls kent in feite geen legitimatie door een internationale orde, toch zou het een correcte onderbouwing kunnen betekenen voor een universeel rechtssysteem. Het is dan ook zeer jammer om te moeten constateren dat in het huidige tijdperk nog altijd alle beginselen, die vooropgesteld werden door Rawls, met de voeten worden getreden. Daarin speelt het ene volk al een grotere rol dan het andere. We moeten immers erkennen dat burgers in ontwikkelingslanden door omstandigheden veelal te weerloos zijn om rechtvaardigheid van hun regeringen af te dwingen. Het is dan ook het westen, zogezegd democratische en intellectueel, dat binnen die internationale onrechtvaardigheid de grootste actor is. Zij bepalen immers een internationaal beleid dat verschillende rechten niet serieus neemt en dat grote inbreuken op fundamentele mensenrechten ongemoeid laat. Een beleid dat vooral de eigen welvaart ten goede komt en een rem betekent op de ontwikkeling van niet-westerse landen. Het is in het grootste belang dat aan dit onrecht een einde komt. En daarbij ligt het voor de hand dat een tweeledige strategie wordt gehanteerd. Ten eerste moeten we de situatie in de ontwikkelingslanden van binnenuit aanpakken met een gestructureerde ontwikkelingssamenwerking die een zekere vorm van noodhulp aanbied en een onderwijssysteem en gezondheidszorg gaat installeren. Daarbij moeten we vertrekken vanuit individuen, en individuele ontwikkeling, omdat het genoodzaakt is dat zij zichzelf emanciperen om een vanuit individuele voorwaarden gevormde democratie af te dwingen. Een tweede deel van de strategie moet een eind stellen aan externe problemen: het afschaffen van protectionistische maatregelen, het aanpakken van milieuproblemen, een eind stellen aan de dominantie en bemoeienissen van het westen en de legitimatie van ondemocratische regimes. Daarbij moeten we in acht nemen dat we alle volkeren met respect behandelen en dus moeten we, wanneer ze zelf uitgegroeid zijn tot een rechtvaardige staat of volk, hen volledig integreren in een internationaal beslissingsplatform. Deze maatregelen zijn uiteindelijk in ieders voordeel: huidige ontwikkelingslanden bezitten immers een enorm potentieel aan menselijk kapitaal dat niet of nauwelijks wordt aangeboord. Menselijke arbeidskrachten en nieuwe markten zouden een verlaging van de prijzen van vooral levensmiddelen betekenen en tegelijkertijd een nieuwe afzetmarkt voor onze eigen export.

Laten we nu toch eens een eind stellen aan een duister tijdperk. Een tijdperk waarin dominante volkeren gedurende een periode van kolonisatie andere volkeren onderworpen hebben aan slavernij, uitgebuit hebben op alle mogelijk vlakken en hun een groot deel van hun eigendom hebben ontnomen. Het was Leopold II, een man waar nu nog altijd standbeelden voor rechtstaan, die vijf miljoen Kongolezen naar de dood leidde en het waren de Verenigde Staten van Amerika die Nicaragua naar de vernieling hielpen. Het is een duister tijdperk waar nog altijd geen einde aan is gekomen en waarvan maar weinig geweten is. Wanneer we alle gebeurtenissen die plaatsvonden tussen westerse en niet westerse volkeren op een rijtje plaatsen is het resultaat beschamend. Een mentaliteitswijziging is noodzakelijk, want ook ontwikkelingslanden en hun burgers hebben rechten die moeten gerespecteerd worden. Rechten waarop een internationale orde moet toekijken en bij voorkeur moet benaderen vanuit één universeel standpunt: het recht op rechtvaardigheid.
Vandewalle Jürgen

Geen opmerkingen: