donderdag 3 januari 2008

Leefbare steden

De stedelijke omgeving is alomtegenwoordig in Vlaanderen. Meer dan de helft van de Vlamingen woont namelijk in een verstedelijkt gebied. Dat is natuurlijk niet echt opmerkelijk aangezien we in een stad diensten vinden die we in een andere omgeving niet aantreffen. Het is een gegeven dat door zijn volledigheid voldoende kansen en mogelijkheden lijkt te bieden. Juist om die reden merken we dezelfde verstedelijkingstrend, waarmee wij in het verleden te maken hadden, nu ook in ontwikkelingslanden. Neem nu China waar gebieden zoals Guangzhou zich ontwikkelen tot hyperstructuren van meerdere tientallen miljoenen inwoners, enkel gescheiden door gemeentegrenzen. Ook in bepaalde gebieden in Afrika merken we dat nieuwe steden er in ijltempo tot ontwikkeling komen. Nu deze relatief nieuwe samenlevingsvorm in opmars is om de meest voorkomende te worden dringt zich een grondige analyse op: is de stad wel leefbaar en bied deze wel voldoende kansen? De laatste veiligheid en armoede cijfers overtuigen ons om hier een negatief antwoord te formuleren. Een meer omvattend onderzoek leert ons dat stedelijke problemen omvangrijker zijn en ze zich zelfs bevinden in de basisstructuur van de stad.

Menselijke biotoop of niet?

Het grote verschil tussen een stedelijke en landelijke omgeving is de grote densiteit van leven (wonen, werken, verkeer, enz…) Hiermee gepaard gaand merken we een reductie van de publieke ruimte. Steeds meer mensen maken dus gebruik van steeds minder publieke oppervlakte. Deze laatste krijgt op specifieke tijdstippen dan ook te maken met overbezetting of met andere woorden de welgekende ‘drukte’. Vele onderzoekers ondersteunen een theorie die stelt dat de mens binnen zo’n overbevolkte omgeving zijn gedragspatronen indringend aanpast. Eén van de voortrekkers van deze theorie is Georg Simmell. Deze socioloog stelt honderd jaar geleden het volgende al vast:‘ Het individu binnen een metropool staat voortdurend bloot aan een overdosis kortstondige, maar intense stimuli. Ons gestel creëert een soort afweermechanisme (blasé-attitude) en daardoor reageren we onverschillig ten opzichte van goederen en mensen of uiten we ons in excentriek gedrag’ Tijdens een wandeling in een stedelijke omgeving krijgen we te maken met een zeer onpersoonlijke en directere (reclame, geur, geluid, enz…) interactie.Deze interactie komt bij de wandelaar meestal als drukkend over en resulteert dan ook vlug in een of andere vorm van stress. Dat de meeste contacten tijdens deze wandeling van zakelijke aard zijn (winkelier, bibliothecaris, enz…) beïnvloedt dit fenomeen negatief aangezien de wandelaar zich niet geruggensteund voelt door een herkenbare omgeving.

De publieke ruimte in een stad is er een waar het individu nog weinig controle op heeft. We merken dan ook dat het individu verkiest zich terug te trekken in zijn privé-domein en enkel in het openbare domein komt voor noodzakelijke transacties. Dat deze evolutie zich werkelijk voordoet kunnen we aantonen door de manier waarop sommige marketingstrategen hierop inspelen. Zo kan men verwijzen naar de hierna voorgestelde reclamespot van Douwe Egberts. Een vrouw vertrekt vanuit haar werk en komt tijdens de route naar huis de volgende zaken tegen: lekke band, regenbui, betoging, enz… eenmaal thuis kan ze zich ontspannen in de living, natuurlijk vergezeld met een kopje koffie. Er zijn nog meer voorbeelden zoals deze en allemaal hebben ze dezelfde conclusie: op het openbare domein krijg je geen vat terwijl je thuis alles onder controle hebt. Dat op privé-domein alles enigszins controleerbaar is, is correct maar binnen deze microsfeer vindt men niet voldoende noodzakelijke sociale contacten. We zien namelijk een evolutie waar t.v. kijken en op internet surfen, twee onpersoonlijke activiteiten, een prominente rol gaan innemen. Op die manier geraken sociale gezinsactiviteiten achterop waardoor de belangrijke interactie tussen ouder en kind in het gedrang komt.

De mens is in principe een interactief wezen dat nood heeft aan sociale contacten. Vinden we die contacten niet terug dan wordt de maatschappelijke ontwikkeling beperkt gehouden. Zo krijgen we namelijk een maatschappij waarin anonimiteit, gebrek aan creativiteit, stress, enz… alsmaar meer voorkomen. Willen we deze problemen doeltreffend aanpakken dan moeten we vertrekken bij de oorzaak van het probleem. In dit geval is die oorzaak drieledig:

Sociologisch onderzoek wijst uit dat er een verband bestaat tussen de hoeveelheid verkeer in een straat en de sociale relaties in diezelfde straat. In een straat met drukke verkeersstromen merkt men op dat mensen minder geneigd zijn om contact te zoeken in hun nabije omgeving. Daarom dat men misschien eens moet nadenken over de verkeersstromen in een stedelijke omgeving. Er bestaat een trend om publieke parkeergarages te integreren in het centrum van de stad. Beter zou het zijn om dit net aan de rand van de stad te doen en aansluiting te voorzien op het openbaar vervoer.

De directe grens tussen privé en publiek domein die nu meestal voor handen is resulteert in een proces waarin mensen nog duidelijker afstand gaan doen van dat laatste domein. Er bestaan ontwerpstrategieën die een ruimte zo kunnen afbakenen dat deze zich wel in het openbaar domein bevindt maar als semi-privé wordt herkend. Deze gebieden noemen we semi-publieke zones: de gebruiker bevindt zich in openbaar domein en kan hier dus contacten leggen maar hij wordt geruggensteund door privé-domein waarin hij zich vlug kan terugtrekken.

Hedendaagse steden zijn meestal opgebouwd zonder rekening te houden met integratie van open ruimte en groene zones. Open ruimtes in de vorm van pleinen, verkeersvrije straten en parken zijn zeer belangrijk voor een aantrekkelijk publiek domein. Groene zones hebben nog enkele specifieke voordelen: ze ontstressen en bieden een meerwaarde aan de directe omgeving.

Centralisatie en controle

Een volgend groot fenomeen dat merkbaar is binnen de stedelijke omgeving is de neiging tot centralisatie. Politionele instellingen verkiezen gestuurd door een controledrang om zowel diensten als doelgroepen te centraliseren in specifieke zones. Wanneer diensten worden samengenomen spreken we over grote winkelstraten of zones zoals de noordwijk in Brussel waar enkel kantoorgebouwen geplaatst werden. Resultaat hiervan is dat op die manier hele gebieden op bepaalde tijdstippen leeg en verlaten zijn. Op zich niet echt een groot probleem, wel merken we dat de centralisatie van diensten gecombineerd met de centralisatie van groepen personen van een andere kaliber is.

In bepaalde gebieden van een stad, meestal waar de huurprijzen laag liggen, merken we dat personen van dezelfde cultuur gaan samentroepen. Denk maar aan de meest gekende voorbeelden zoals Chinatown, Italian town, enz… maar ook zien we hetzelfde fenomeen in vele zones in Vlaamse steden waar enkel immigranten wonen. Verschillende van deze gebieden liggen ver van noodzakelijke diensten zoals winkels, ontspanningsmogelijkheden, enz… We zien dan ook dat vele van deze zones zelf op zoek gaan naar enige vorm van organisatie waardoor ze uitgroeien tot zelfgeorganiseerde entiteiten. Dat dit een belangrijke evolutie is leggen we uit aan de hand van volgend voorbeeld:

Persoon x is immigrant en werkloos, hij is gevestigd in zone A; een woongebied in de stadsrand met veel personen die in dezelfde situatie verkeren. Voor belangrijke aangelegenheden moet x zich begeven naar B, een gebied in het centrum van de stad waar alle bestuurlijke instellingen zich bevinden. x is een probleemgeval want zoals veel immigranten geraakt hij moeilijk aan werk en kan hij zich door de grote cultuurverschillen moeilijk aanpassen aan zijn nieuwe leefomgeving. Wanneer x specifieke problemen krijgt zal hij in eerste instantie het bestuur daarvoor verantwoordelijk stellen; dus de personen die gevestigd zijn in het centrale gebied B.

Hij begint als het ware zijn problemen direct te koppelen aan beslissingen genomen in B. Wanneer hij te rade gaat in zijn directe omgeving krijgt hij reacties te horen van mensen met dezelfde culturele achtergrond en dezelfde problemen. Op deze manier kan er een soort band ontstaan in zone A die specifiek gericht is tegen zone B. Zo’n situatie kan zich gemakkelijk voordoen aangezien zone A en zone B weinig tot geen gelijkenissen bezit. Door de grote cultuurverschillen komen de personen uit de verschillende zones ook weinig met elkaar in contact. Deze situatie kan dan ook negatieve gevolgen hebben omdat dit soms ontaard in kleine en zelfs grote conflicten, denken we maar aan de LA riots of de rellen in Parijs waar dezelfde omstandigheden zich voordeden.

Dit proces naar centralisatie leidt dus meestal tot een verhoging van de onveiligheid, segregatie en conflicten. Het ligt dan ook voor de hand om hier in te grijpen. Zo is een decentralisatie van de verschillende diensten een belangrijke stap in de goeie richting. Daarnaast is het belangrijk dat deze diensten toegankelijk zijn voor iedereen en goed bereikbaar blijven. Gebouwen waarin deze diensten zijn ondergebracht moeten een voorbeeld zijn van open architectuur; dat wil zeggen architectuur die geen barricades opwerpt tussen binnen en buiten. Een bouwstijl met visie die bepaalde drempels verlaagt. Wanneer we dieper willen ingaan op die drempelverlaging kunnen we een tweede strategie hanteren: het combineren van functies binnen hetzelfde gebouw. Zo is het Schots parlement een belangrijk voorbeeld: een bestuurlijke functie wordt er gecombineerd met het tentoonstellen van kunst waardoor een synergetische werking ontstaat.

Binnen historische steden bevindt zich meestal een grote toeristische zone, waar grote hotels worden geplaatst. Ook in zakencentra zien we grote kantoorblokken. Het zijn geheel op zichzelf staande superstructuren die de vitaliteit uit de nabije omgeving trekken. Binnen dit thema wil ik dan ook even kort verwijzen naar de kunstmusea. Deze overgesubsidieerde gegevens verzamelen grote hoeveelheden kunst in halfgesloten centra vooral voor de ‘intellectuele’ kunstelite. Kunst is iets dat de ontwikkeling van een maatschappij op zo’n manier kan stimuleren dat het voor iedereen moet openstaan en dan ook eerder thuishoort in het publieke domein, het kan hierin dan ook een belangrijke rol spelen.

Ten slot is de vermenging van doelgroepen primordiaal om enigszins een homogene omgeving te verkrijgen. Ieder samennemen in doelgroepen is immers geen rekening houden met de individuele interesses en talenten van het specifieke individu. Daarom is het noodzakelijk om woningen van verschillende prijsklassen te vermengen zodat de daarbij horende bewoners in elkanders contactgebied terechtkomen.

Groot, groter, grootst,…

Er is nog een derde evolutie die in de toekomst meer en meer invloed gaat verwerven en dat zich vooral voordoet of gaat voordoen in hedendaagse ontwikkelingslanden: het uitdijen van steden. We spraken daarnet van Guangzhou dat een massastructuur aan het worden is, maar ook Tokio, Delhi, Mexico-city en vele andere kunnen als voorbeelden aangehaald worden. Problemen die met dit fenomeen gepaard gaan zijn de centralisatiestrategieën die we zonet aanhaalden en de leefbaarheid van zo’n structuren. Vervuiling en sociale reductie zijn immers zaken die in deze nog grotere vormen aannemen. We kunnen natuurlijk het stedelijk weefsel van deze structuren ontlasten door open ruimte en groen te integreren, maar zo krijgen we het probleem dat deze steden nog verder gaan uitdijen en zoals in de Benelux het geval is alomtegenwoordig worden en zelfs een gesloten geheel van steden gaan vormen. Daarom is het noodzakelijk dat we niet enkel de stedelijke ruimte gaan aanpassen om het leefbaar te houden maar dat we deze ook gaan reduceren in oppervlakte. De technieken daarvoor, die we hierna gaan aanhalen, zijn niet enkele geldig voor steden maar ook voor gemeenten en andere centra van menselijke activiteit. De mens moet zich immers bescheiden opstellen binnen de wereld die hij bezet.

Wanneer men steden horizontaal ziet expanderen dan lijkt het logisch om verticaal verder uit te breiden. Dat heeft men dan ook veelvuldig gedaan; denk maar aan New York dat het meest ultieme voorbeeld is wanneer men het over hoogbouw heeft. Hoogbouw lijkt een oplossing om de oppervlakte van steden te gaan reduceren maar dan moet men dit op een meer subtielere manier aanpakken. Woontorens zoals in New York, of dichter bij huis de Noordwijk van Brussel, zijn zo oncreatief dat ze weinig meerwaarde bieden aan de omliggende ruimte. De woontorens in Monaco waar op een subtiele manier groen gecombineerd wordt binnen de architectuur zijn voorbeelden die een goede richting aangeven. Vooral Michael Sorkin, een Amerikaans architect, is op een zoek naar een nieuwe rol voor hoogbouw. Integratie van groen en relatie met de omgeving zijn de uitgangspunten die hij daarvoor neemt.

Een minder radicale, maar zeker niet minder doeltreffende ingreep is de multifunctionaliteit van gebouwen verhogen. Vandaag de dag merken we dat bvb een kantoorgebouw alleen overdag en tijdens de week wordt gebruikt terwijl een jeugdlokaal alleen s’avonds en meestal tijdens het weekend bezet is. Deze twee gegevens zijn zeker te combineren binnen één gebouw. Een grote vergaderzaal kan immers dienst doen als jeugdlokaal. Er zijn nog meer van deze voorbeelden te vermelden en allemaal houden ze een directe reductie van bebouwde oppervlakte in. We kunnen zelfs nog verder gaan en het combineren van woningen aankaarten. In vele studentenkoten zien we dat studenten er een keuken of een living gemeenschappelijk hebben. Ook sommige woonprojecten gebruiken dit concept. Dit zijn zaken die het verantwoordelijke bestuur moet stimuleren aangezien naast de compactheid de milieuvriendelijkheid van deze projecten aantoonbaar is.

Algemene ingrepen

Wanneer men de voorgaande punten analyseert zal men merken dat veel van de voorgestelde ingrepen heel direct zijn en een grote impact hebben op de omgeving. Dat is ook noodzakelijk omdat de leefbaarheid van steden in het gedrang komt. Het vraagstuk van de leefbaarheid is immers een kwestie dat op veel vlakken onderschat wordt. Toch zijn er andere minder directe ingrepen die het probleem uit de weg kunnen helpen en die het in de toekomst kunnen vermijden. Die technieken zijn dan ook nog eens bijna kosteloos en dus bij voorkeur te hanteren. We kaarten hieronder de twee belangrijkste aan.

Wanneer een publieke omgeving niet optimaal gebruikt wordt kan het gewenst zijn om de omwonenden zelf te laten participeren in hun omgeving. Wanneer het bestuur op zich zelf beslist om bepaalde interventies uit te voeren kan het voorkomen dat de omgeving zo ingrijpend verandert dat de omwonenden nog weinig betrokkenheid voelen met die omgeving. Men kan bvb bepaalde wijkcomités vragen naar hun mening in bepaalde kwesties maar hen ook stimuleren om projecten te organiseren die leiden tot meer gezelligheid en samenhorigheid. De straat bepaald de straat moet het uitgangspunt zijn.

Specifieke vakken zoals sociologie en psychologie kunnen bij voorkeur geïntegreerd worden binnen de opleiding architectuur en stedenbouw. Nu gebeurd dit wel, maar beperkt en binnen een theoretisch kader; het is ook noodzakelijk dat deze vakken gecombineerd worden met de praktijk zodat beginnende architecten ze weten toe te passen. Hiermee komen we terecht bij het belangrijkste aspect van stedelijke planning: de stedenbouwkundigen en architecten zelf. Zij moeten namelijk weten welke gevolgen hun ingrepen hebben omdat deze meestal omvangrijker zijn dan ze denken. Ook moeten ze een bepaalde strategie hanteren, niet enkel representatie telt maar ook de sociologische en psychologisch meetbare gevolgen.

Enkel wanneer jonge architecten en planners de problemen onder ogen zien en ze weten aan te pakken kan de stedelijke omgeving evolueren naar een leefbare en duurzame omgeving waar het individu zich thuis voelt en het kan deelnemen aan de interpersoonlijke maatschappelijke ontwikkeling binnen die omgeving.

Vandewalle Jürgen

Geen opmerkingen: